Als waarderingsgrondslagen voor de waardering van vaste en vlottende activa worden gehanteerd: de verkrijgingsprijs, de vervaardigingsprijs en de actuele waarde.
De verkrijgingsprijs bestaat uit de inkoopprijs plus bijkomende kosten.
Fifo en lifo zijn voorbeelden van de verkrijgingsprijs maar gebruik van het ene of andere systeem leidt wel toe een andere brutowinst en balanswaardering. Daarom spreken we bij deze systemen liever over een registratiegrondslagen, de bijbehorende waarderingsgrondslag is dan de verkrijgingsprijs.
De vervaardigingsprijs wordt gevormd door: de verkrijgingsprijs + overige direct toe te rekenen kosten + een redelijk aandeel in de indirecte kosten + de toe te rekenen interest.
Bij de minimumwaarderingsregel worden de voorraden gewaardeerd tegen de historische aanschafprijs of de directe opbrengstwaarde/marktwaarde, maar altijd tegen de laagste van deze twee prijzen.
De vaste activa worden onderscheiden in:
Een groepsmaatschappij is een economische eenheid van een aantal vennootschappen onder gemeenschappelijke leiding.
Tot de vlottende activa rekenen we: voorraden, debiteuren, overlopende activa, effecten (die de onderneming minder dan een jaar in haar bezit wil houden) en liquide middelen.
De voorraden zijn te verdelen in: voorraad grondstoffen, voorraad hulpstoffen, voorraad gereed product en voorraad onderhanden werk.
Tot de liquide middelen (betalingsmiddelen) behoren de gelden in de kas, de vorderingen op banken en de effecten die snel in geld zijn om te zetten.